Solidariteit, dat woord hebben we genoeg gehoord tijdens de coronacrisis. Zuid-Europa bleef er maar over klagen, de Noord-Europeanen toonden geen solidariteit. Wij Nederlanders moeten maar solidair zijn met de Italianen, wij willen niet betalen voor het zuiden. Toen Hoekstra vertelde dat Nederland niet mee zal doen aan eurobonds waren de poppen aan het dansen, Zuid-Europa was woest. Maar die woede, is die eigenlijk wel terecht? Om eerlijk te zijn, totaal niet. Noord-Europa toont de afgelopen jaren al genoeg solidariteit, de problemen zitten meer in de landen zelf.
In Italië is het pro-EU geluid de afgelopen jaren steeds meer verloren gegaan, het noorden zou de vijand zijn voor Italië. Volgens de Italianen komen alle vluchtelingen maar in Italië aan terwijl de rest van de lidstaten niet met de gevolgen te maken krijgt. In Europees verband is Italië eigenlijk altijd al een vreemde eend in de bijt geweest. Italië is al vanaf het allereerste moment lid van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, vervolgens de Europese Economische Gemeenschap en uiteindelijk ook van de Europese Unie. Als oprichtend land was Italië van oorsprong een redelijk eurofiel land, de Europese eenwording werd warmhartig verwelkomd en er waren onder de bevolking geen problemen met de Europese integratie.
Toch begon er kritiek te komen vanuit de Italiaanse bevolking. Vanaf de jaren ‘90 ontstaat de groei van het euroscepsis en het ontstaan van anti-establishment partijen waaronder Lega Nord en MoVimento 5 Stelle (Tevens bekend als de Vijfsterrenbeweging). Vanaf 2010 werd het euroscepsis echt mainstream onder de publieke opinie dankzij de euro crisis van 2008, de Italiaanse recessie, de enorme toestroom van migranten en de Brexit. In grote delen van Italië is er sprake van een totale “verdamping van solidariteit”. Een onderzoek van de eurobarometer, een reeks opiniepeilingen door de Europese Commissie, wees uit dat 39% van de Italiaanse bevolking van mening is dat het EU-lidmaatschap voordelen heeft voor Italië. Deze enorm lage score maakt Italië het meest eurosceptische land van Europa, volgens deze opiniepeilingen.
Tientallen jaren was de deelname aan Europese instituties van groot belang voor het naoorlogse Italië. Door de Europese integratie kreeg het land weer internationale erkenning na een tijdperk van fascisme en verderf, werd de democratie heringevoerd na de dictatuur en ontstond er een grote economische groei. Vanaf de jaren zeventig was er een brede overeenstemming tussen Italiaanse partijen dat Italië niet alleen tot de Europese Economische Gemeenschap en de NAVO behoorde, maar ook een toegewijd en actief lid moest zijn. Deze omhelzing van de Europese eenwording ging verder na het einde van de Koude Oorlog en de transformatie van het politieke systeem van Italië.
Het land speelde een belangrijke rol in de opeenvolgende nieuwe verdrag hervormingen die uiteindelijk tot de Europese Unie leidden. Het lidmaatschap van de Europese Unie heeft de institutionele en politieke hervormingen in Italië verder versterkt, de Europese integratie werd door velen gezien, althans tot voor kort, als noodzakelijk en onmisbaar voor de modernisering van het land. “Ce lo chiede l’Europa” (Europa vraagt ons dit te doen) is een veel gebruikte slogan die gebruikt werd om pogingen tot verandering te rechtvaardigen.
Italianen zijn de enige burgers in de EU die in de jaren negentig een ‘Europese belasting’ hebben geaccepteerd om toe te treden tot het Europese stabiliteitsmechanisme, een noodzakelijke stap die genomen moest worden om deel uit te maken van de eurozone. Dit Europese stabiliteitsmechanisme, ook wel het ESM genoemd, is een permanent financieel noodfonds dat ervoor zorgt dat lidstaten in financiële problemen geholpen kunnen worden. Overal in Italië, en meer dan burgers van andere lidstaten, bleven Italianen de EU veel meer vertrouwen geven dan hun eigen nationale instellingen. Italianen zagen de eigen overheid als corrupt en vertrouwden de sterk gecontroleerde Europese instellingen meer dan de vriendjespolitiek in eigen land.
Toch kwam er een keerpunt in deze Italiaanse Europese liefde. De afkeer tegen Brussel groeide toen de Italiaanse politiek onder premier Silvio Berlusconi steeds meer een anti-establishment wending nam. Dit gebeurde doordat het partijsysteem van het land instortte onder de dubbele druk van het einde van de Koude Oorlog en de ontdekking van de massale corruptie in de politieke wandelgangen in Rome. De Europese Unie was niet meteen het belangrijkste doelwit van de nieuwe partijen die in de vroege jaren 1990 ontstonden, maar geleidelijk werd Brussel een makkelijk doelwit om de schuld van de onopgeloste problemen van het land op af te schuiven. Neem als voorbeeld de Europese overeenstemming voor een supranationaal aanhoudingsbevel vanaf 2002, een belangrijke stap in de opbouw van de interne veiligheid na de aanslagen van 9/11. De toenmalige Italiaanse premier Berlusconi onthield zich van zijn toestemming tot het allerlaatste moment.
Een ander voorbeeld van de weinige hoeveelheid aandacht vanuit de Italiaanse politiek voor de EU-beleidsvorming deed zich voor toen de euro in 1999 werd ingevoerd. Doordat valuta’s gelijkgesteld werden om een gezamenlijke munt te creëren zag Italië enorme prijsstijgingen omdat zij vooral producten importeren uit landen waar de Italiaanse munt veel waard was, door een gelijkschakeling was dit prijsvoordeel opeens verdwenen waardoor de kostprijs veel hoger werd. Terwijl de voorzitter van de Europese Commissie (tevens voormalig premier van Italië), Romano Prodi, de Italianen erop wees dat de regering nalatig was geweest om de noodzakelijke organisaties op te richten die toezicht moesten houden op eventuele prijsverhogingen, gaf Berlusconi toch de schuld aan Brussel.
Wat belangrijk is aan deze periode, is dat de voorkeur van Italië voor individuele beleidskeuzes belangrijker werden dan het gezamenlijk beleid van de Europese Unie. Tot die tijd hadden alle Italiaanse regeringen het beleid uitgevoerd om met de andere stichtende leden van de Europese Unie alles samen te bespreken. Deelname aan het Europese overleg was meer waard geweest dan het winnen van een kleine individuele strijd over een bepaald onderwerp, invloed binnen de Europese club was nauwelijks tot niet meetbaar. Rond 2010 leek deze prioriteit de politieke wandelgangen verlaten door problemen in de binnenlandse politiek na twee decennia waarin kiezers zich niet verbonden voelde met een partij, een vake afwisseling van regeringen, in combinatie met technische en ingewikkelde dilemma’s met Brussel.
Italië had zijn aanzien in Europa verloren tijdens de Berlusconi-jaren van 2001 en 2011, waar Italië eerst zoveel vertrouwen had in Europa en het niet erg vond om geld te sturen, begon het land nu te onder investeren in Europa. In 2014 heeft de toenmalige Italiaanse premier Matteo Renzi zijn collega en minister van Buitenlandse Zaken Federica Mogherini voorgesteld voor de functie van hoge vertegenwoordiger van de Europese Commissie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. Hij koos ervoor om Mogherini voor deze functie voor te dragen in plaats van een economische portefeuille, een functie die destijds de kernbelangen van Italië veel beter had weerspiegeld en verdedigt.
Tegelijkertijd verzette de premier zich tegen de mogelijkheid dat zijn voorganger Enrico Letta om binnenlandse politieke redenen kandidaat zou worden gesteld voor het voorzitterschap van de Europese Raad. Het spel dat Berlusconi vanaf het begin van de jaren 2000 speelde was een voorbeeld van wat snel de mainstream visie werd in Italië over de Europese Unie: Brussel was de boosdoener van allerlei binnenlandse problemen.
Deze nieuwe trend van het schuldspel is echter niet alleen geldig voor Italië, de schuld geven aan Brussel is een belangrijk kenmerk geworden in hoeverre lidstaten zich tot de EU verhouden en eurosceptisch zijn. Wanneer een land vaak Brussel ergens de schuld van geeft, dan is de hoeveelheid euroscepsis in een land ook groot. Vaak wordt populisme gezien als een waarschijnlijke reden om Brussel de schuld te geven. In een politiek systeem als Italië, dat sinds de implosie in de jaren negentig bezig is, met een enorme politieke versplintering, hebben de belangen van Italiaanse politieke instellingen zich gericht op het zoeken naar onmiddellijke winst en electorale voordelen.
Het beschuldigende spel met de EU spelen was voor Italië een gemakkelijke strategie. Wanneer we vanuit het Italiaanse perspectief kijken zijn er een aantal concrete eisen waaraan de EU nog steeds niet heeft voldaan en die hebben geleid tot een gevoel van verlatenheid en verlies van solidariteit. Deze eisen hebben met name te maken met het beheer van migratie en van de eurozone. Deze dilemma’s in de relatie met de EU zijn blijven bestaan, ongeacht de politieke kleur van de regering en capriolen tegen de gevestigde orde. In het hart van de Middellandse Zee en met een zwakke rechtsstaat is Italië een doorvoerland voor migratie naar de EU en een gewilde bestemming geworden voor asielzoekers. De Dublinverordening over asiel heeft het land enorm tegengewerkt, hierdoor moest het de asielverzoeken van geredde vluchtelingen in het Middellandse Zeegebied verplicht verwerken zonder dat andere EU-landen verplicht waren om de last te delen.
Dit twistpunt is herhaaldelijk opgeworpen door opeenvolgende regeringen van alle streken sinds de jaren 1990, maar met vrijwel geen succes. Tot 2011 was het onmogelijk om migratie in het centrale Middellandse Zeegebied op de agenda van de Europese Raad te plaatsen. Het gebrek aan solidariteit in de EU met betrekking tot migratie kwesties is een van de grootste klachten van de Italianen, één die sterker is dan een vermeende toename van het anti-immigrantensentiment.
Het bestuur van de eurozone is het andere terrein waarop Italië betrokken is geweest bij een langdurig geschil met Brussel, zelfs Romano Prodi, ex-voorzitter van de Europese Commissie, noemde de regels van de eurozone “dom”. Het historische overheidsschuld- en te kort probleem dat opeenvolgende regeringen hebben geërfd van de verspilling van overheidsfinanciën in de jaren 1980, is het zwaard van Damocles dat sinds de jaren ‘90 over elke Italiaanse regering hangt. Brussel eist hervorming pakketten die zijn ontworpen voor soberheid, deze bezuiniging drang bleek fataal voor de pro-Europese elite en retoriek van Italië.
Het in 2011 afzetten van de Berlusconi-regering ten gunste van een bezuinigings-technische regering onder leiding van Mario Monti, een voormalige EU-commissaris, werd aanvankelijk goed ontvangen. Maar de hervormingen kwamen niet. Dit maakte de weg vrij voor het gesprek over een “Europese staatsgreep” tegen de Italiaanse soevereiniteit en ligt achter de daaruit voortvloeiende electorale beweeglijkheid van ongekende grootte bij de verkiezingen van 2013 en 2018, die de spectaculaire opkomst van nieuwe politieke partijen ontketende. De politieke dynamiek en de machtsverhoudingen binnen de Europese Unie hebben ook niet in het voordeel van Italië gewerkt.
De Europese integratie is grotendeels gestimuleerd door allianties van landen die samenwerken bij het opbouwen van gemeenschappelijke standpunten. De Frans-Duitse as vormt hier de kern van, maar met opeenvolgende uitbreidingen heeft de EU de opkomst van andere invloedrijke groepen gezien, zoals de Noordse samenwerking, de Visegrad Four en de Hanseatic League. Mediterrane staten hebben zelden op dezelfde manier hun krachten gebundeld, zelfs als sommige van hun uitdagingen worden gedeeld.
Het al lang bestaande geloof in Italië dat het nationale systeem kapot is, gaat daarom gepaard met een teleurstelling over wat de EU kan bieden om Italianen te ondersteunen. Dit alles heeft plaatsgevonden tegen een achtergrond van de economische recessie, de angst voor ongecontroleerde immigratie, een verregaande braindrain en de grote emigratie van jongeren die nog steeds weinig vertrouwen in de toekomst hebben. Dit is wat achter de huidige teleurstelling van Italië met de EU schuilgaat. De roep naar economische solidariteit is dan ook niets anders dan het spelen van het schuldspel, het noorden moet het zuiden helpen. Italië is een schitterend voorbeeld van de Zuid-Europese problematiek.